De reizende Bowie expositie doet nu ook Berlijn aan. Het grappige is dat dit gebeurt in het Gropius museum, dat letterlijk om de hoek ligt van de Hansa studio, waar Bowie, in de drie jaar dat hij in de stad leefde, zijn belangrijkste platen opnam. Althans, de enige platen waarnaar ik zoveel jaar na dato nog naar luister.
Op kleine fotootjes uit de familie albums is te zien hoe het leven was in die dagen. Een fotootje met uitzicht uit de studio, wat toen een donker, deels ingestort negentiende eeuws gebouw was, met daarin de balzaal waarin werd opgenomen. Er kwam alleen licht uit de boogramen waar ze speelden.
Uit het raam zie je op die foto het oranje volkswagenbusje van de studio staan, met daarachter een stuk muur, een stuk grond met veel onkruid en weer daarachter de leeg staande gebouwen in het niemandsland bij de Muur. Achter een van die gebouwen was nog net een observatiepost van de DDR te zien.
Het einde van de wereld.
Je kunt je moeilijk een passender decor voorstellen. Bowie, altijd zo bezig met de theatrale kant van de zaak, en bezig met afkicken na een over de top geslagen periode in LA, moest hier het gevoel hebben dat hij hoofdpersoon was zijn eigen film.
Nog onthullender vond ik een heel klein fotootje waarop Bowie met zijn vriend Iggy Pop en een vriendin, op een terrasje zaten in Mitte, Oost-Berlijn. Twee doodgewone jongens met streepjesoverhemden. Ze zitten er echt zo van daar zitten we dan, wat nu.
Het was niet tot me doorgedrongen dat Bowie in zijn drie Berlijnse jaren zoveel schilderde. Hij deed dat in de stijl van de Berlijnse expressionisten, Die Brucke. Niet onverdienstelijke werkjes, producten bij een therapeutisch proces.
Bowie wist toen ook nog niet dat hij nog een hele toekomst voor zich had. In een enkel gefilmd interview uit die periode, zittend voor een raam met daarachter het verbrokkelde Berlijn, maakte hij een gedeprimeerde indruk.
De Hansa studio bestaat nog. Waar je vroeger dat opwindende uitzicht had, daar staat nu een hypermodern kantoorcomplex.
Heimwee naar de Muur. Ja.
In onderstaand fragment vertelt Bowie hoe hij in Berlijn afraakte van zijn ‘ infantiele obsessie’ voor het Derde Rijk. Ach, let maar niet teveel op al dat gebabbel van hem. Het is maar een kunstenaar.
De expositie kun je gevoeglijk overslaan. Feest van herinneringen, multimedia. Geen enkele diepgang, geen analyse. Geen enkele informatie over de muziek. En al helemaal niets over hoe dat nu toch zat met die inderdaad opmerkelijke fascinatie van Bowie voor de theatrale facetten van het Derde Rijk.
Ik moet steeds onbedaarlijk lachen als politici in het moeras van de logica dreigen te verzuipen. In wanhoop is alles een strohalm, zelfs kunst. Hoewel ik grote bewondering voor enkele specifieke schilders heb is het aantal kunstenaars waar één verstandig woord uitkomt nog zeldzamer.
In de DDR-tijd had je daar de Turkse pest nog niet, dus werd ik geconfronteerd met: wat is erger? Dat is dus de verkeerde kant opweg naar vrolijk. Is mis Berlijn dus niet echt. Was je al op de Savigny Platz Joost?
Zoals kunstenaars zich afzetten tegen het vanzelfsprekende beginsel dat kunst mooi (en moeilijk) moet zijn, zo zetten de politici van nu zich af zich tegen het vanzelfsprekende “eigen volk eerst”.
Men verzuipt dus niet zozeer in het moeras van de logica, maar gaat er lijnrecht tegenin. Het is puberaal gedrag, provocerende onredelijkheid.
Zowel politiek als kunst zijn sinds WO-2 volkomen entarted.