Er was eens een koning die zijn volk zeer lief had, en dat volk daarom in de gelegenheid stelde hem in grote staat te onderhouden. Je kon het zo gek niet bedenken of de koning legde de rekening van zijn doen en laten bij zijn geliefde volk, en het volk, dat de koning ook zeer lief had, betaalde alles graag. Kortom, een gelukkige situatie die niet eeuwig kon duren, want met eeuwige vrede en voorspoed krijg je geen verhaal.
En zo geviel het dat de koning, die als koning zijnde weinig anders te doen had dan belastingen te verzinnen en linten te knippen, zich met de dag al lediger en lediger begon te voelen. En ledigheid is des duivels oorkussen, dus dat er narigheid zou komen, was te verwachten. Want om zich iets van een air van niet-overbodigheid te geven, begon de koning zich allengs te misdragen op een manier zoals alleen een koning dat kan, en in dit bijzondere geval bestond zijn misdragen uit het steeds verzinnen van weer nieuwe regels en belastingen, net zo lang tot het volk geen lucht meer om te ademen had zonder daarbij aan de koning te moeten denken. Want hoewel inademen nog niet belast was, uitademen was dat al wel aan het eens zo gelukkige koninkrijk aan zee. Het behoeft geen betoog dat het volk begon te morren, en hoewel het nog veel van de koning meende te houden, begon het toch te vermoeden dat de liefde minder wederzijds was dan eerder klakkeloos was aangenomen. Daarbij kwam dat het volk weliswaar steeds meer betaalde voor de onduidelijke diensten van de koning, maar er steeds minder voor terugzag, voor die betalingen. Wat er met het geld gebeurde dat de koning zo vlijtig inzamelde en met gulle hand uitdeelde (dat zei hij altijd, dat hij dat deed), dat werd maar niet duidelijk, en dat terwijl het volk toch tenminste 80% van wat het verdiende in goed vertrouwen (en zo niet dan gewoon onder dreiging van geweld) aan hem afstond. Er ontstonden opstootjes en rellen, en de koning besloot dat het tijd werd die met geweld neer te slaan, iets waar hij in ieder geval erg goed in was, in dat neerslaan, tenminste: zijn ridders waren dat. Het was dus tijd die bij hem te roepen en hen op te dragen de zaak met het volk te regelen. Zo gezegd, zo gedaan.
En zo geviel het dat de koning zat te wachten in zijn ridderzaal, en te wachten en te wachten, en te wachten. Maar wie er ook kwamen, niet de ridders. De koning zond daarop een ijlbode naar zijn meest vertrouwde ridder met de vraag waar die bleef want het volk morde, en dat morren moest de kop ingedrukt.
De ijlbode keerde na enige tijd terug met een ware onheilstijding, de ridders zouden niet komen want zij konden hun paarden slechts betaald parkeren aan het hof en dat vertikten zij. De koning, zo liet de meest vertrouwde ridder via de ijlbode weten, was te ver gegaan, en op deze manier had het geen enkele zin om nog voor hem, of voor wie dan ook, te werken. De ridder bleef dan liever gewoon thuis en hoewel hij best voor een potje vechten te vinden was (zeker als zijn tegenstanders voor de gelegenheid ontwapend waren), liet hij de beker deze keer aan zich voorbij gaan.
De koning zuchtte diep want dat er een precaire periode in zijn regering was aangebroken, dat was ook hem met zijn aangeboren regeringsinstinct wel duidelijk. En terwijl hij nog aan het denken was ‘wat nu’ begon de troon onder hem te wankelen, en dat wankelen, ook dat merkte hij meteen met zijn door erfelijkheid gescherpte zinnen. Snel haalde hij wat nog niet door hem doorgeknipte linten om de troon te zekeren, doch hier wreekte het zich dat hij nimmer in zijn leven iets productiefs gedaan had. Terwijl hij nog volop met zijn troon bezig was, stortte het volk, dat blijkbaar geen acht had geslagen op het betaald zijn van het parkeren rond zijn Hof, zich als één man de ridderzaal binnen. De brutaalste riep tegen de Koning: ‘We zijn gekomen om u te vertellen dat we het niet meer pikken, Uw gepik, en om u als Koning af te zetten zo niet erger’. De koning verschool zich snel achter zijn troon en dat had hij nu niet moeten dan want daarboven hing het zwaard van Damocles, dat net op dat moment besloot neer te komen. De koning stortte dodelijk gewond ter aarde, en de troon kwam per direct vrij.
De staatsbegrafenis was netjes, maar niet meer dan dat, en de troon, die werd in een nationaal museum geplaatst ter lering en afschrikking voor een ieder die meende daarop te willen zitten. Alleen rond het oude Hof werd bij wijze van folklore en ter lering en de vermaak en als herinnering aan het barre belastingregime van de koning, een parkeerbelasting geheven maar verder was het leven weer zoals het bedoeld was: belastingvrij.
De ridders lieten zich wijselijk niet meer zien, en het volk, dat eindelijk zijn eigen geld mocht uitgeven en dus in grote voorspoed en tevredenheid leefde, leefde dus nog lang en gelukkig.

Stomme Koning! Als-ie zijn ridders gelijker aan het volk had gemaakt zoals dat in een goed koninkrijk betaamt en ze een parkeerontheffingsvergunning had verstrekt was er niks aan de hand geweest. Dan hadden zijn ridders er voor gezorgd dat iedereen met plezier 99% van hun inkomen en natuurlijk ook hun vermogen aan hun koning afgedragen en desnoods nog veel meer en hadden ze daarvoor zelfs bijgeleend.
Ja, lieve kinderen, zo zien jullie maar, de koning was de slimste niet
.
Zelfs ten tijde van Oorlog, van haat en venijn
blijken er altijd nog sprookjes te zijn,
waarbij je kunt leren van moed en presteren
naast de straf voor het foute: het knippen en scheren
zo leert het ons dan wat een sprookje moet doen
dat de misdaad het aflegt tegen eer en fatsoen !
dus vrienden, lees dit, grijp die prachtige kans,
want ‘t is loepzuiver Hollands met niet 1 woordje Frans…
.
“en dat volk daarom in de gelegenheid stelde hem in grote staat te onderhouden.” Ja dat is een understatement van kosmische grootte mijns inziens. Gezien het vermogen van Beatrix wat volgens Edwin van Zuydewijn werd geschat op €13,6.000.000.000,- krijgt Wim en Evita een royale uitkering, dus zijn zij in wezen uitkeringstrekkers deze term ligt lekker negatief in de mond. Hieronder de link naar het volledige gesprek met Edwin van Zuydewijn. >>>>
http://content50c3a.omroep.nl/urishieldv2/l27m06b1984c23b89b0600545f3d48000000.450da87d012e9d87ecbcdca6e7fa1eb1/s03/audiologging/r1/2014/10/13/0000_0200_echte_jannen_20141013.mp3
Wereld oorlog èèn gaf inzicht in het leven van koning en keizer. Nummer twee ook, vooral in Nederland.
De hele santenkraam koninkrijk, ingesloten de aanhang, verdween in vijf dagen tijd. Zonder kleren aan.
Het bleken gewoon mensen te zijn die zo comfortabel mogelijk wilden leven op planeet aarde. Wijsheid was niet hun sterkste kenmerk. Inteelt zorgde daarvoor. Tot Frankrijk besloot om er een eind aan te maken. Wat een eeuw van opbloei bracht. Met èèn nadeel, de groen linkse en D66 mens. Hun heimwee naar tijden van inquisitie rechtspraak veroorzaakte twee wereldoorlogen, met nummer drie in het verschiet.
@Bas, de toenmalige koning had de kleren en spaarbankboekjes al vooruit gestuurd, en kwam er (maar dat mogen we niet weten) ook weer mee terug. Waar de kleren nu zijn? Dat mogen we niet weten, en we pikken dat gewoon. En inderdaad, er zijn altijd mensen die een ander niet met rust willen laten, gewoon omdat die ander lastig vallen hen een comfortabel leven oplevert. Alsof je levenslang gedwongen wordt om uitgerekend de mensen te onderhouden die je op school al de vervelendste (en bepaald niet slimste) hielenlikkers vond.
Uit: van oude en nieuwe christenen
Menno ter Braak 1937
Deze conceptie van de “totalitairen“ Staat, hoe onchristelijk ook voor de geloovigen, is door en door christelijk als disciplinair instrument, dat het geloof vervangen moet. ook de Staats God van Augustinus is een totalitaire Staat, die het leven van der geloovigen volkomen beheerscht en het individu met zijn “vrijheid” slechts laat gelden, voor zoover het in dien Staat naar behooren en op zijn gestelde plaats functioneert: evenmin als Mussolini iets gemeen wil hebben met de absolutistische van voor of na 1789, de “politiestaten”, die uit de verbrokkeling van het Heilige Roomsche Rijk zijn voortgekomen, kent Augustinus een vorm van organisatie buiten de Ecclesia Dei. Evenals Mussolini maakt Augustinus den “vrede” afhankelijk van zijn staatsbelang, zoodat ook de oorlog door den Staat geheiligd wordt; evenals bij Mussolini is bij Augustinus de Staat voor alles “een geestelijk en moreel feit”, evenals bij Mussolini is het bij Augustinus de Staat , die de natie schept, en niet omgekeerd. Voor het metaphysisch machiavellisme van Augustinus treedt bij Mussolini, die het geloof naar de bijkeuken heeft verbannen, het machiavellisme pur sang in de plaats; het is de Staat als dynamisch wezen die bepaalt wat moeraal en wat recht is. In de pracktijk van het dagelijksch leven komen metaphysisch en dynamisch machiavellisme vrijwel op het zelfde neer; in beide gevallen toch wordt de moraal afhankelijk gemaakt van een door de rede niet nader te controleren principe; het dynamisme van Mussolini is het moderne aequivalent van den God van Augustinus.
Uit: van oude en nieuwe christenen
Menno ter Braak
(Over democratie)
Het Christendom is in vervulling gegaan, maar het heeft nog één taak gelaten aan de laatste Christenen, waarvan de eerste zeker niet gedroomd hebben: de beheersing van het ressentiment, door het als ressentiment te denken en het als ressentiment te behandelen. Een nieuwe élite is mogelijk, quasi-élites, die van den “geest” en die van de “macht”, opheft , doordat zij, in de gedachte en in de daad, het ressentiment weet te bepalen als het gevaar, maar ook als de motor. Over zulk een élite mag men geen voorspellingen doen, want voorspelingen geven vorm; wij hebben voorshands aan ons eigen opportunisme. Wij zien slechts gedrochten, die het ressentiment bestuurt zonder dat zij het beseffen: handlangers van generaals en beursspeculanten, die van het ressentiment en de “massa” alleen weten, dat zij kunnen dienen voor ontladingen van spanning door dreigementen, tanks en gas, hansworsten van het ressentiment, onverschillig of zij zich als caesar dan wel dan wel als godsgezant laten vereeren. Hun groote circusnummer zal de oorlog zijn, de apotheose van nationale mystiek, “Realpolitik’ en parade; de oorlog, de europeesche burgeroorlog, de ultima ratio van hun ressentiment, de triomf van het christelijk Niets; het absurde bacchanaal van de Cycloop, waarvan wij niet willen gelooven, omdat wij christelijke hoop nog hebben toegelaten in onze gevoelswereld. Maar de schaduw van deze gelijkheid valt over dit boek en over dit einde.
26 januari 1937