Het sprookje van de mislukte oorlog tegen het volk

IMG_7068Door Caroline Vonhoff

Zoals we allemaal weten ook al willen we dat niet, weten we het allemaal: dat oorlog de kracht van de staat is. En niet alleen oorlog natuurlijk, maar eigenlijk elk door de houders van de staatsmacht gemaakt probleem, en zoals we ook allemaal weten ook al willen we dat niet- maken de staat sterker, groter en machtiger en bijgevolg de mens kleiner.

En zo geviel het dat de koning, die het ene na het andere probleem voor zijn volk maakte, op een dag zijn hofnar bij zich riep om raad in te winnen, want het volk, dat was nog steeds niet helemaal aan de bedelstaf en soms hoorde je zelfs hier en daar nog een onderdrukte lach. Nu kun je je afvragen waarom de koning raad bij zijn hofnar inwon en niet bijvoorbeeld bij zijn ministers en raadsadviseurs, maar dat was dus omdat de koning ook wel wist dat je het ook te gek kon maken. En bovendien -behalve dan de hofnar- knikte de rest op alles sowieso alleen maar ‘ja en amen’ dus wat die zeiden, was door hemzelf bedacht en daar schoot hij dus niets mee op.

Met rinkelende bellen en de zotskap stevig op zijn hoofd, trad de nar binnen, en met een gespeeld eerbiedige buiging, wendde hij zich tot zijn heer en meester. “Heer en meester, u riep, ik kwam en waarmee kan ik u dienen?”

“Met een advies, want het gaat het volk hier nog veel te goed, en dat is slecht voor mij en mijn staatsapparaat, en gezien l’etat c’est moi en Après moi le déluge dus nu nog even niet, is dat dus niet goed voor mij. En dat terwijl ik toch eigenaar ben van eigenlijk alles wat het hebben waard is, banken, oliemaatschappijen en vliegbedrijven, en de schatkist gebruik als zakgeld, en ik er alles aan doe om opzichtig in het oog lopend ellende te maken voor het volk, en nog is dat alles niet genoeg. Zelfs als ik bakken vol met geld overmaak aan mijn vriendjes in Brussel en nog geen ontvangstbewijsje vraag, blijft men maar schaapachtig doorgaan met leven, alsof men aan mij al zo als last gewend is, dat ik meer een vervelend verschijnsel ben geworden, dan een te vrezen heer en meester. Zelfs als ik mensen met een bom in hun onderbroek laat zetten hoor ik er niets over, en ik kan mijn vliegtuigen toch moeilijk zelf uit de lucht laten schieten, niet, want een mens kan het ook te gek maken. En oorlog, dat voer ik ook al, zij het niet aan de kant van de groep die ik het volk hier heb wijsgemaakt te steunen, maar aan de andere kant, maar ook daar krijg ik nauwelijks reactie op. Nog even en de staat verdwijnt hier in het niets, en daar wil ik iets aan doen.”

De hofnar peinsde even en zei toen: “ja, de tijd van grappen en grollen is inmiddels wel voorbij, dat is duidelijk. En gezien de algehele versuffing van het volk, dienen er drastischer maatregelen te worden genomen, en ik stel een atoombom voor, midden in het land want anders werkt het nog niet. Ik stel wel voor dat we zelf dan een tijdje een eind verderop in de schuilkelders gaan, want hoewel onze liefde voor het volk groot is, kan men die dingen ook overdrijven.”

“Een fijn plan, gaf de koning toe, en als we straks weer bovenkomen, dan vertel ik het volk dat ik leiding heb gegeven aan het redden van het land, en de komende 50 jaar is dat me dan dankbaar voor mijn heldenrol. Ik heb dat wel eens eerder gezien, en hoewel ik het nooit helemaal begrepen heb hoe dat werkte, denk ik toch dat het voor herhaling vatbaar is. Laten we dus snel vertrekken, en roep de hofhouding bij elkaar, zodat we kunnen gaan. Over wie de zondebok moet worden, daar hebben we het later nog wel over, want in onze schuilkelder moeten we ook nog iets te bespreken en te plannen hebben, anders vervelen we ons daar nog dood.”

Zo gezegd, zo gedaan en zo vertrok de koning met zijn gevolg van paladijnen naar een schuilkelder een paar landen verderop, met zijn spaarbankboekjes in een stevig leren foedraaltje onder zijn hermelijnen mantel weggestopt.

Gezellig in de (zeer luxe ingerichte) kelder zat het hof bij elkaar, en na het openen van een magnum of wat champagne, drukte de koning plechtig op de rode knop die atoombom zou laten afgaan, en het volk de liefde voor zijn vorst zou bijbrengen op een doorslaggevende manier.

Maar ach en wee, hier wreekte zich op een vreselijke manier dat de koning bij zijn hofnar te rade was gegaan en niet bij bijvoorbeeld zijn generaal, want die laatste had hem kunnen vertellen dat de hofnar de atoombom al tijden geleden en bij wijze van grap, in de schuilkelder verstopt had, gewoon om ooit nog eens een echt knalfeest te kunnen geven.

En het volk? Het volk leefde nog lang en gelukkig, ook al vroeg het zich soms af  ‘waar zijn ze toch gebleven?’.

Print Friendly

Geef een reactie